Hier beginnet da wilkaren fan opstal baem

Hier beginnen de Willekeuren van Opstalboom

  1. In nomine domini, amen. Dat quet: in den nama godis. Tusend ende tria hondert ende trya ende tuntigha jeram eefter godes berthe dis lettera deys eefter sinte lambert. Wy greetmaen ende riuchteren, presteren ende prelaten fan westergo, myt ellis dae selanden fan freesland, to eenre eendrachticheed and to eenre weer makinga dis ferda and der nya settingha fan opstallis baem. So habbet wy ordinered ende seth da manichfaldicheed der breuen dera sex selandenna aldus dena wys dat da secka in al da zelanden wr een sint macked ende scryoun ende seth, nu ende ewelick to wariene ende to blywane.

    In nomine Domini, amen. Dat betekent: in de naam van God. Duizend en driehonderd en drieëntwintig jaren na Gods geboorte, op de tweede dag na Sint-Lambertus1. Wij grietmannen en rechters, priesters en prelaten van Westergo, met alle zeelanden van Friesland, tot eendracht en tot herstel van de vrede en de nieuwe bepalingen van Opstalboom. Zo hebben wij geordend en bepaald de veelvoud aan brieven van de zes zeelanden, op zodanige wijze, dat de zaken in alle zeelanden in overeenstemming zijn gebracht en beschreven en bepaald, nu en voor eeuwig te bewaren en te blijven.

  2. Dyo aerste seeck is: Jofter enich forsta jefta landis hera, se hit biscop, se hit grewa, ws fresan, iefta enigha lyoeden fan ws zelanden, oen fiuchte ende ws ayn wil bringa, dat wy mit mena gaerronne and mit weepnader hand wsen frydoem manick mit orem byschirme.

    De eerste zaak is: Indien er enig vorst of landsheer, hetzij bisschop, hetzij graaf, ons Friezen, of enige lieden van onze zeelanden, aanvalt en ons in zijn eigendom wil brengen, dat wij met gezamenlijke oploop en met gewapende hand onze vrijheid met elkaar beschermen.

  3. Dyo oder seeck: Datma alle stellen thingh, hodeen gued so hit se, aldeerma hit fiinde, dera riuchta hand weder jowe sonder lesene, and dim deer dat gued stellen haet dim schelma hwaen, ende hwaso dat stellen gued onthalt wytlick joff also wel diin tyeff dy schel dat gued weder jouwa. Ende aldeer to da riuchteren xx merka to wrbernse. Fanda rawada thingen and fanda raweren schelmet aldus halda alst fanda stelna thinghem hyr fara scryoun is.

    De tweede zaak: Dat men alle gestolen goederen, hoedanig goed het ook zij, waar men het ook vindt, aan de rechtmatige hand teruggeeft zonder losgeld, en wie het goed gestolen heeft, die zal men hangen. En wie het gestolen goed wetende verbergt, of eveneens de dief, die zal het goed teruggeven. En daarenboven aan de rechters 20 mark verbeuren. Van de geroofde goederen en van de rovers zal men het aldus houden zoals het van de gestolen goederen hiervoor beschreven is.

  4. Dyo tredda seeck: Datma alle da baerne deer nachtis brand dwee, ende alle da deer deys brand dwe, da jelde dine schada saunfald, alst dy jeen wirda wil deer dy schada deen is mitta riuchteren. And deer to jowe se da riuchterem tuntich merka. Ende hwaso disse moerdbranderen onthalde dine pinegiama asst fanda onthalderen dera tyeuna scryoun is. Dit selue schelma halda fanda noeth trederen also wel.

    De derde zaak: Dat alle brandstichters die bij nacht brand stichten, en alle die overdag brand stichten, de schade zevenvoudig vergoeden, zoals diegene aan wie de schade is toegebracht deze waarderen wil met de rechters. En daarboven geven zij de rechters twintig mark. En wie deze heimelijke brandstichters verbergt, die straft men zoals het van de verbergers van de dieven beschreven is. Dit zelfde zal men eveneens houden van de vruchtvernielers.

  5. Dyo fyaerde seeck: Hwaso syne hera wrrede dat ma hine daed slacht, ieffta deerne selua slacht, om schat iefta om gued, diin schelma haudia piingia als da nacht branderen also fiir als hy mit riucht wrwonnen wirth. Hwaso monicken jefta munickfrouwen onthalt deer fan hira prelaten riuchtelick moned sint to claester to kommen wytlick and hiase naet betterya nellet dy wrberth tuntich merka with da riuchteren. Ende hwaso gastlica prelaten deer oen hindereth dat se hiara broderen ende hiara susteren deer misdwaet naet ne moten byriuchta neyda oerda, dy wrberth also wel xx merka with da riuchteren.

    De vierde zaak: Wie zijn heer verraadt zodat men hem doodslaat, of die hem zelf doodslaat, om geld of om goed, die zal men met onthoofding straffen zoals de nachtbranders, voor zover hij met recht overwonnen wordt. Wie monniken of nonnen verbergt die door hun prelaten rechtmatig gemaand zijn om naar het klooster te komen, dat wetende, en hij hen niet beteren wil, die verbeurt twintig mark aan de rechters. En wie geestelijke prelaten daaraan hindert dat zij hun broeders en hun zusters die zich misdragen niet kunnen berechten naar de orde, die verbeurt eveneens 20 mark aan de rechters.

  6. Dyo fyfte seeck: Hwaso ane prester mit wald fucht, dy schel hym jouwa tyaen merck toe bote and da riuchteren also fula. Mer deer aen leyya mit wald fucht, dy schel hym jouwa fyff merck to boeth and da riuchteren also wel fyff merck.

    De vijfde zaak: Wie een priester met geweld aangrijpt, die zal hem geven tien mark tot boete en de rechters evenveel. Maar die een leek met geweld aangrijpt, die zal hem geven vijf mark tot boete en de rechters eveneens vijf mark.

  7. Dyo sexte seeck: Hwaso ane riuchter daed slacht, deer inda wey is ty opstallis baem, jeffta aldeer, jefta inder weer reyse, alsma dat riucht deer halt, dy jeldene mit fyouwer hondert merken, twa hondert nyma da eerffnamen ende da ora twa hondert da riuchteren. Jelkirs lyued deer der gonge, jefma se daeth da jeldma mit tachtich merken and da riuchteran nyme also wel tachtich merka to ferda.

    De zesde zaak: Wie een rechter doodslaat, die op weg is naar de Opstalboom, of aldaar, of op de terugreis, wanneer men het recht daar houdt, die betaalt hem met vierhonderd mark, tweehonderd nemen de erfgenamen en de andere tweehonderd de rechters. Andere lieden die daarheen gaan, als men ze doodt, die betaalt men met tachtig mark, en de rechters nemen eveneens tachtig mark tot vrede.

  8. Dyo saunde seeck: Hueck zeland dattet se deer oren een man off daeth, den schelma mit tsestich merkan ielda and da riuchteren nyme, also wel oder, tsextich merka to ferda.

    De zevende zaak: Welk zeeland het ook is, dat het ander (zeeland) een man door doodslag ontneemt, die (man) zal men met zestig mark betalen, en de rechters nemen, eveneens de andere (rechters), zestig mark tot vrede.

  9. Dyo achte seeck: Hwaso da riuchteren in syne deel wrherich wirth, andma da oder seland to helpe wtladye, also manich zeland so dyr commet, da aghen hondert merka fanda wrheriga to riuchter wrbernse.

    De achtste zaak: Wie aan de rechters in zijn deel ongehoorzaam wordt, en men het andere zeeland tot hulp uitnodigt, aan ieder zeeland dat daar komt, behoort honderd mark van de ongehoorzame tot een rechtmatige verbeurte.

  10. Dyo nyogende seeck: Hwaso dis byschinen wirth dat hi wepen drege, dy wrberth fiiff merck with da riuchteren.

    De negende zaak: Wie erop betrapt wordt dat hij wapens draagt, die verbeurt vijf mark aan de rechters.

  11. Dyo tyende seeck: Hueck riuchter so wrgamelick in syne riuchte funden wirth jeft hy onriucht riucht joff fyndt, dy sella wrberth xx mercken jn syn ayna deel.

    De tiende zaak: Welke rechter zo onachtzaam in zijn recht bevonden wordt dat hij onrechtmatig recht of vonnist, die verbeurt twintig mark in zijn eigen deel.

  12. Dyo alfte seeck: Datma diin ferd ewelick hald, and aldeer dat sanne and openbeer stryd se, da scelleth da riuchteran al foersena, jeff riuchtelick bysiecka ende byriuchta ende to ferda bringha, joff hia sint menedich.

    De elfde zaak: Dat men de vrede voor eeuwig zal bewaren, en overal waar twist en openbare strijd is, daar zullen de rechters alles verzoenen, of gerechtelijk onderzoeken en berechten en tot vrede brengen, of zij zijn meinedig.

  13. Dyo tolfte seeck: Hwaso ane leyya daed slee, dy jeldene mit saun jeldem. Ende dy jowe da riuchteran saun ferdan. Ende lamthe ende jelkis dulginga, da bethma also wel saun fald.

    De twaalfde zaak: Wie een leek doodslaat, die betaalt hem met zeven gelden. En die geeft de rechters zeven vredesgelden. En verlamming en andere verwondingen, die boet men eveneens zevenvoudig.

  14. Dyo trettenste seeck: Hwaso ane papa daed slee, off ane dyaken, joff ane subdyaken, diin jeltma mit tyaen folle ielden. And hy jouwe tyaen folle ferden. And jelkis dulginga dera papena, da bethma also wel myt tyaen folla boethem tyen fald.

    De dertiende zaak: Wie een priester doodslaat, of een diaken, of een subdiaken, die betaalt hem met tien volle gelden, en hij geeft tien volle vredesgelden. En elke verwonding van geestelijken, die boet men eveneens met tien volle boeten tienvoudig.

  15. Dyo fioerteenste seeck: Hwaso een kneppa iefta famma byna aefta jeram to bosta jout ieffta nympt, buta reed dis mondis and dis sibsta eerwa, dera wrberth ayder hondert merka and jeta scheller dat kynd weder jouwa. Ende beta aldeer to da kiinde da wrwalda, als dy alda wilker seyt.

    De veertiende zaak: Wie een jongen of meisje beneden de huwbare leeftijd ten huwelijk geeft of neemt, buiten raad van de voogd en die van de naaste erven, die verbeurt aan ieder honderd mark en verder zal hij het kind teruggeven. En boet daarenboven aan het kind het geweld, zoals de oude willekeur zegt.

  16. Dyo fiifteenste seeck: Ffan land deerma capie iefta selle jeffta wandelye: dat dy nest deer to se ty wynnene, ist frow, ist man, deer hit fan syne fedriem jefta fan syne aldfederem fander swird syda fan e commen is, hit ne se dat dy oder nyaer inda sib se and inda leger dis landis. And sint hia lyck sib dyo swird syde ende dyo spindel syde so is doch nyer dyo swird syde.

    De vijftiende zaak: Van land dat men koopt of verkoopt of ruilt: Dat die naast daaraan is het te winnen, is het vrouw, is het man, die het van zijn oom of grootouders van de zwaardzijde (vaderskant) aangekomen is, tenzij de andere nader is in de verwantschap en in de ligging van het land. En zijn zij even naast verwant, de zwaardzijde en de spindelzijde (moederskant), dan is evenwel nader de zwaardzijde.

  17. Dyo sexteenste seeck: Dat alle lawa fan eerwe and fan tilbara, huse hia een menscha to comme mit riuchta, datse aldeer blywe alda hia dy daed bringhe, hit ne se dat dy deer sterfft myt synes presters rede oppe da lesta tyd dat oders ordineri. And hwaso dit in breckt, dy wrberth tuntich merka with da riuchteren.

    De zestiende zaak: Dat alle nalatenschappen van vastgoed en van tilbaar goed, hoe ze iemand toekomen met recht, dat ze aldaar blijven waar de dood ze brengt, tenzij degene die daar sterft met de raad van zijn priester bij zijn laatste wil dat anders bepaalt. En wie hierop inbreuk maakt, die verbeurt twintig mark aan de rechters.

  18. Dyo sauteenste seeck: Dat alle ferdban fest stande, sonder2 wandel, deer da greetman dwe, hit ne se dat da eefter commende riuchteren by reed fyower dera wiisera papena inda dele ondwe and by enis prelatis redena eeft inda deel, truch openbera netticheed and nedtreft.

    De zeventiende zaak: Dat alle vredesbannen vast staan, zonder verandering, zoals de grietmannen ze geven, tenzij de daarna komende rechters deze vernietigen, bij raad van vier van de wijze priesters in het deel, en bij raad van een prelaat, ook in het deel, vanwege openbare nuttigheid en nooddruft (dringende noodzakelijkheid).

  19. Dyo achteensta seeck: Hwaso ane man daeth efter setter soen and freed edan and kestene mond, dy schel blywa jeer ende dey buta lande and dy paus iefta syn boda selue jn leda and absolueria. And haet hy een steenhuys, dat schelma to werpa. Haet hy een hauten huus, dat heert an hoff and an konninges warra.

    De achttiende zaak: Wie een man doodt na gesloten verzoening en vredeseden en gekuste mond, die zal blijven jaar en dag buiten het land en de paus of zijn bode zal hem inleiden en kwijtschelden. En heeft hij een stenen huis, dat zal men neerwerpen. Heeft hij een houten huis, dat behoort aan het hof en aan de koningsweer.

  20. Dyo nyogenteenste seeck: Hwaso oderen agen wth breckt, ffoet off slee, jefta hand off kere, jefta noes, jefta wera, jefta tonga, dat beetma als een manslachta.

    De negentiende zaak: Wie anderen ogen uitsteekt, voeten afslaat, of handen afsnijdt, of neus, of lip, of tong, dat boet men als een doodslag.

  21. Dyo tuntichste seeck: Hwaso with disse mena netticheed and disse voerseyda ordineringa and settinghe selscipet, and reth, swerd, jefta fiucht, jefta deersa hinderet, dy wrberth tuntich merka with da riuchteren. And hwaso disse jeenselscipinge and jeenswerringe naet off ne leth, dy wrberth oder tuntich merka also wel.

    De twintigste zaak: Wie zich tegen dit algemene nut en deze voorzegde verordening en bepaling verenigt, en raad geeft, zweert, of vecht, of die deze hindert, die verbeurt twintig mark aan de rechters. En wie niet ophoudt met deze tegenvereniging en tegenzwering, die verbeurt nog eens twintig mark.

  22. Dyo een andtuntichste seeck: Dat da jacopinen and da mynra broren and da staringera broren, also fyr so hia undersceidelicka broren to bidden wt seynde oerliff joun is jn alle zelanden elmisse to biddene, byhala folperte dy landis wrredir fan starem, dy is allinna wt nymen. And ellis fan alla oerden ne moten neen broren bidda da elmisse, een disse triin broren beden habbet.

    De eenentwintigste zaak: Dat aan de jakobijnen en aan de minderbroeders en aan de Staverse broeders, voor zover zij verschillende broeders te bedelen uitzenden, verlof gegeven is om in alle zeelanden aalmoezen te vragen, behalve aan Folpert, de landverrader uit Stavoren, die is alleen uitgezonderd. En verder mogen van alle orden geen broeders vragen om aalmoezen, dan een van deze drie broeders gevraagd hebben.

  23. Dyo twa andtuntichste seeck is fander montha: Datma in alla zelanden jn nyma ende wt jowa schil: Grate tornaische, Nye engelsche fan england and alde engelsche, monstera ieff osenbrugsche penninghen, lonschen, hollandsche, thordrachtsche, halleren, and kopkiin deer silueren ende triind se and ridderen ende flyogeren. Also datma recknye dyne grata tornaysche foer fyower monstre penningen iefta foer fyower osenbrugsche pennighen jeffta foer treme engelsche. Dyne schillingh nyere engelscha penninghen ieffta fyower grathe tornaische schelma recknia foer xv munstera ieff osenbrugsche penningen deer jnder lekena tonga nyye penningen heten sin. And toleff alde engelsche, jefta sex ridderen, iefta sex flyogeren schelma recknya foer fyfteen monstra iefta osenbrugsche penningen. Ffyff copkiin foer diin engelscha ffyower halren foer diin ridder. Tree lonsche foer diin engelscha. Da montha dera clenera penninghen da selma aldus reknya datma sauteen makie fanda nya engelscha. And dat hia liick wichtich se, end hwaso inder wichta misdeth ayder dat hy se falschie, iefta meer off da nya engelscha maket dan sauteen clene. And iofter hwa elkis clene pannigen drege byhala dissem deer hiir nv fan scryoun is, dy is een falscher and diin schillet da riuchteren also byriuchta als ane tyeff. Jelkis alle montha deer to freeslande comme, da wrbieda wy riuchteren mit mena rede and mit meenra settinga alra fresena, byhala disse monthan deer hiir fan e screuen is

    De tweeëntwintigste zaak is van de munt: Dat men in alle zeelanden aannemen en uitgeven zal: Tournooische groten (gros tournois), nieuwe Engelse van Engeland en oude Engelse, Münsterse of Osnabrückse penningen, Leuvense, Hollandse, Dordtse, Hallense, en kopjes die van zilver en rond zijn, en ridders en vliegers. Alzo dat men rekent de Tournooische groot voor vier Münsterse penningen of voor vier Osnabrückse penningen of voor drie Engelse. De schelling van nieuwere Engelse penningen (dus twaalf nieuwere Engelse penningen), of vier Tournooische groten, zal men rekenen voor 15 Münsterse of Osnabrückse penningen, die in lekentaal nieuwe penningen heten. En twaalf oude Engelse of zes ridders of zes vliegers, zal men rekenen voor 15 Münsterse of Osnabrückse penningen. Vijf kopjes voor de Engelse, vier Hallense voor de ridder, drie Leuvense voor de Engelse. De munt van de kleinere penningen zal men aldus rekenen dat men zeventien maakt van de nieuwe Engelse. En dat zij gelijk van gewicht zijn, en wie in het gewicht misdoet of dat hij ze vervalst, of meer van de nieuwe Engelse maakt dan zeventien kleine. En als er iemand andere kleine penningen draagt dan deze waarvan hier nu geschreven is, die is een vervalser en hem zullen de rechters evenzo berechten als een dief. Overigens alle munten die naar Friesland komen, die verbieden wij rechters met algemene raad en met algemene verordening van alle Friezen, behalve deze munten waarvan hier geschreven is.

  24. Dyo trya andtuntichste seeck: Hueck zelandere so in oer seland omme clage faert, ayder om penningh schielda, iefta om odere hoedene schielda ho hit se, so schillet him da riuchten deer da clage in hiara deel is bynna trym degem helpa enis eyndes. And ne dwaed se dat naet, so schel hy deer da claegh haet deer eefter wessa indes greetmannis and inder syena kost, al ont syn clage to eynd comt, ayder mit reed, jefta mit riuchte. Deer eefter fan gued schade and fan clagen deer mynra synt so acht merck, hit ne se datma da wird ful wel wythe, ieffma onriuchta wille so schelma habba toda sykeringa sex buren, and saun meghen and aen opstallingh and dy opstallingh schel wessa fanda lande deer dyo claegh oen is, and aldus deen riucht ist fanda untinghe. And is dyo claghe iefta dy gued schada mara so acht marck, so schellet tyda sykeringa jefta tyda oenprowyngha tweer opstallingen and sex buren and saun megan deer dam sibst se deerma oen talath.

    De drieëntwintigste zaak: Wanneer een zeelander naar een ander zeeland wegens klachten gaat, of om penningschuld, of om wat voor een schulden het ook zijn, dan zullen hem de rechters waar de klacht in hun deel is binnen drie dagen helpen aan een einde. En doen zij dat niet, dan zal hij, die de klacht heeft, daarna wezen op kosten van de grietman en van zijn mederechters, totdat zijn klacht ten einde komt, of met raad of met recht. Vervolgens van zaakschade en van klachten die minder zijn dan acht mark, tenzij men de waarheid genoegzaam weet, zo men ontkennen wil, dan zal men hebben tot bewijs zes buren en zeven familieleden en een Opstalboomrechter. En de Opstalboomrechter zal zijn van het land, waar de klacht aan is, en zodanig recht is van de ontkenning. En is de klacht of de zaakschade meer dan acht mark, dan zullen er tot het bewijs of tot het tegenbewijs zijn twee Opstalboomrechters en zes buren en zeven familieleden, die het naaste zijn aan degene die men aanspreekt.

  25. Dyo fyower andtuntichste seeck: Ty eenre treftichheed and ty dera langheed dis kreftis deera meenra settinga, so habba wy meenlick seth dat jewelick riuchter deer nyes swer tyda riuchte fan opstallis baem eth pascha tyde aldeer comme, also fyr so hy riucht edich blywa wil, dat hy festigie ende creftigia schil alle da secka dis ferda and der ordinerynga and der meenra settingha and alle lyued deer to drywa, mit riuchte and mit eed swerringha jefta mit handtrouwen, deer in syne deel se, hodeen lyoed so hit se ayder gastlick iefta wraldsch, datse dyne helliga ferd ewelick halde.

    De vierentwintigste zaak: Ten behoeve van de voortreffelijkheid en de langdurigheid van de kracht van de gemeenschappelijke bepalingen, zo hebben wij gezamenlijk bepaald dat iedere rechter die opnieuw zweert aan het recht van Opstalboom met paastijd aldaar komt, voor zover hij rechtmatig beëdigd wil blijven, dat hij bevestigen en bekrachtigen zal alle zaken van de vrede en van de verordeningen en van de gemeenschappelijke bepalingen en iedereen daartoe te bewegen, met recht en met eedzweringen of met handslag, die in zijn deel zijn, wat voor een lieden het ook zijn, of geestelijke of wereldlijke, dat zij de heilige vrede voor eeuwig bewaren.

  26. Dyo fyff ende tuntichste seeck: Dat da wraldscha riuchteren naet ne byhefte fan gastlica gued and fan gastlica lyodem, and dwaet hia dat so wrberth hy tuntich merka.

    De vijfentwintigste zaak: Dat de wereldlijke rechters zich niet bemoeien met geestelijk goed en met geestelijke lieden, en doet hij dat wel, dan verbeurt hij twintig mark.

  27. Dyo sexendetuntichste seeck: Hueck papa so gued nyme om disne ker thera wraldscha riuchtera, da schellet dat gued fyowerfald weer jouwa, also fyr so hia mit riuchte wrwonnen wirde and deer eefter schellet hia ymmermeer wessa sonder kerre, tyda odera papena wether faert inda dele.

    De zesentwintigste zaak: Welke geestelijke goed neemt om deze keuze van de wereldlijke rechters, die zal dat goed viervoudig teruggeven, voor zover zij met recht overwonnen worden en daarna zullen zij immermeer zijn zonder keuze, tot de andere geestelijken keert het terug in het deel.

  28. Dyo saun ende tuntichste seeck: Jeff enighe lyued fan eniga dele hya scheda willet mit wrheergenisse fander meenth datse da riuchteran tyda ferda weder bringhe.

    De zevenentwintigste zaak: Zo enige lieden uit enig deel zich met ongehoorzaamheid willen afscheiden van de gemeenschap, dat hen de rechters tot de vrede terugbrengen.

  29. Dyo achtendetuntichste seeck: Hwaso ane man daed slee, dy schel wessa een heel jeer buta jngong der tziercka neyda alda wana hiir byfara. And ne deth hiit naet, so wrberth hy tyaen mercka with da riuchteran in syne deel. And ne mey hi dis fore daedslagere naet folyelda, so schelmane faen and da eerffnama jouwa. And hwaso dyne daedslager onthalde mit wrheergenisse, dy schel foer hine beta by thwang dera riuchteran. And is der enich riuchter deer dis daedslager in syn deel funden wirth jefta onthalden, also fyr so hiit wiithe, and hyne naet weder ne drywe indes eerfnama wald, dy wrberth tuntich merka to jeens da riuchteran in syn ayna dele.

    De achtentwintigste zaak: Wie een man doodslaat, die zal zijn een geheel jaar buiten de ingang van de kerk, naar de oude gewoonte hiervoor. En doet hij het niet, dan verbeurt hij tien mark aan de rechters in zijn deel. En mag hij dit voor de doodslag niet volledig betalen, dan zal men hem vatten en aan de erfgenamen geven. En wie de doodslager verbergt met ongehoorzaamheid, die zal voor hem boeten bij dwang van de rechters. En is er enig rechter waar deze doodslager in zijn deel gevonden wordt of verborgen, voor zover hij het weet, en hij hem niet weer brengt in de macht van de erfgenamen, die verbeurt twintig mark aan de rechters in zijn eigen deel.

  30. Dyo nyogen ende tuntichste seeck: Dat neen papa allynna ty trowen nis inder lesta tyd jefta inda lesta willa enis cranckes iefta enis syeckes menscha sonder orkenscips twyra off tryra deerma trouwelick hete.

    De negenentwintigste zaak: Dat geen priester alleen te vertrouwen is in de laatste tijd of in den laatste wil van een krank of van een ziek mens zonder getuigenis van twee of drie (personen) die men betrouwbaar acht.

Brontekst: Codex Roorda (Ro), p. 303-309.
Transcriptie, vertaling en bewerking: Bouwe Brouwer

1De gedachtenis van de heilige Lambertus van Maastricht is op 17 september. De overeenkomst is dan gesloten op 19 september 1323.

2Ro: sondel