Homa enen man ti jeldum biada scil

Hoe men een man de gelden moet aanbieden

  1. Wildi heran halda to hleste, and bit mi her A. ene unmanege word ti sprekane, and clagat hit gode sere and ther milda moder sente Maria, and alla himelscha herscipe, and alla erdischa liudum, that hine thi fiand also sere urwinna sculde, that hi tha wndada1 duan wolde, ther her d. sines lives fan therwia sculde, and that nu al hir biada tha aller scenesta urthingnese, ther umbe engne fri Fresa a erbeden is tolwasum an tha helgum ti suarane, tha hi ther aller arst herde that her D. sines lives naut nede, that hit him tha leth was, and nu leth is, and emmer mer leth bliwa scel, so lange so hine riuchte kan bithenzia, and hat hit mi biada gode ti lowe and ti erem, and tha ernama and alle sine friundem an feder sida and an moder sida an siarngum and an sibbum.

    Wilt nu luisteren en stil zijn, want heer A. gebood mij een weinig woord te spreken, want hij betreurt het ten zeerste bij God en bij zijn milde moeder, de heilige Maria, en bij alle hemelse legerscharen, en bij alle aardse lieden, dat hem de vijand (de duivel) zozeer zou overwinnen, dat hij de wonden zou toebrengen waardoor heer D. zijn leven moest verliezen. En hij gebood mij nu alhier de allerbeste vergoeding aan te bieden die ooit voor een vrije Fries geboden is, twaalfvoudig op de heiligen te zweren, dat hij toen hij voor het eerst hoorde dat heer D. zijn leven moest ontberen dat het hem toen verdriet deed, en nu verdriet doet, en altijd weer verdriet zal blijven doen, zo lang hij bij zijn volle verstand is. En hij gebood mij dit aan te bieden, tot lof en eer van God, aan de erfgenamen en al zijn bloedsvrienden (verwanten), aan vaderskant en aan moederskant, aan nakomelingen en aan verwanten.

  2. Ther efter hat ma mi biada tha letera tolif ethan an tha helgum to suarane, that hi nis slaine bi redena rede, ner bi leider lege, ner bi er nithe, buta bi dolla stride and bi this fiandis sponste, ther se ti ther kase semenade and brochte, gode ti lowe a t e a s Maria.

    Daarna gebood men mij aan te bieden: de tweede twaalf eden op de heiligen te zweren, dat hij niet is doodgeslagen met voorbedachte rade, noch bij gelegde hinderlaag, noch vanwege eerdere nijd, maar door dolle strijd en door verleiding van de vijand (de duivel) die hen voor een gevecht samenbracht, tot lof en eer van God en de heilige Maria.

  3. Ther efter hat ma mi biada tha thredda tolif ethan and tha helgum ti suarane, that tha fiower and tuntich alle riocht send and nen menis and tha sex and xxx ille fol se gode ti lowe a t e a s Maria.

    Daarna gebood men mij aan te bieden: de derde twaalf eden op de heiligen te zweren, dat de 24 alle oprecht zijn en niet meinedig en de 36 alle volledig zijn, tot lof en eer van God en de heilige Maria.

  4. J heren alle mene, nu habbat wise liude set, tha lande ti rede and tha liudum ti riuchte that ma thisse xxxvi athan pligat to lesane mit achtene pundum thruch that that mase mislike suara wille, thit hat ma mi biada, also scene umbe engne fria Fresa aller scenista2 ebeden sint gode to lowe a t e a s Maria.

    U heren alle tezamen, nu hebben wijze lieden bepaald, tot raad aan het land en tot recht van de lieden, dat men deze 36 eden pleegt te lossen met acht pond, omdat men ze valselijk zweren kan, dit gebood men mij aan te bieden, even zo goed als om enige vrije Fries allerbest aangeboden is, tot lof en eer van God en de heilige Maria.

  5. Ther efter hatma mi biada tuntich punda voer thine brand and tian for thine brek an that word that hi and sine friund mote sitta sunder brande and sunder breke. gode ti lowe a t e a s M.

    Daarna gebood men mij aan te bieden: 20 pond pond (als afkoopsom) voor het afbranden, en tien (pond als afkoopsom) voor het afbreken,
    voor het woord dat hij en zijn verwanten mogen zitten zonder brand en zonder braak, tot lof en eer van God en de heilige Maria.

  6. Ther efter hat ma mi biada tolif pund jeftichis godis tha friundan to jowane an that word that hia thine erfnama monia wille that hi riochte jeld ontfan wille, gode ti l.

    Daarna gebood men mij aan te bieden: twaalf pond roerend goed aan de verwanten te geven, voor het woord dat zij de erfgenamen zullen manen, dat zij het rechtmatige geld in ontvangst willen nemen, tot lof en eer van God.

  7. Ther efter hat ma mi biada mentele tha megum, tha fiftene fengum, also scene to bisettane so se umbe engne fria Fresa aller scenist biseth sint. Gode ti l.

    Daarna gebood men mij aan te bieden: maagzoen voor de bloedverwanten, de vijftien ontvangers, even zo goed te bestemmen, zoals deze ooit om een vrije Fries het allerbest bestemd zijn, tot lof en eer van God.

  8. Ther efter hat ma mi biada thine grata godis dom; and godis domis fullene, that hine wilde makia willen and berefot, thine top an tha hand ti nimane, that nakede suerd uppa sine fria hals ti lidziane, and ti gane an godis wald and this ernama an that word that hi under tha swirde mote thingia3 and sine fria hals lesa, and wether coma sund to sine friundum, mith tha brand rada golde, mit tha hwita selvere, mit tha scepena4 wethe, and mit tha grena erwe, mit tha golde, as hit eter keiseris smittha geth, mit tha selvere, as hit etar haud menta thio wechte weit, mit tha scepena5 wede, as hit an tha tolnada merkede tuisca tha fiower palum fan kapliudum set wort, also fir so thi merkede habbe golden riuchte hof scilda, mit tha grena erwe, as this koningis orcundan buta onbrekanda ore bi hiara sele settath, and tuisca jer and un jer ur hals and ur haud mei jowa and jelda this aller mast ti jowane, also fir so hit habbe, jefta under6 tha friundum muge winna, gode ti l.

    Daarna gebood men mij aan te bieden: het oordeel van de grote God, en de boete voor Gods oordeel, die hij wil doen door in wollen boetekleed en blootsvoets, het haar in de hand te nemen, het blote zwaard boven zijn vrije hals te leggen, en te gaan in de macht van God en die van de erfgenamen, om het woord dat hij onder het zwaard moet bedingen, en zijn vrije hals te lossen, en gezond terug te keren naar zijn verwanten, met het vuurrode goud, met het witte zilver, met het onbewerkte doek, en met het groene erf, met het goud zoals het uit de keizerlijke smidse gaat, met het zilver zoals het uit de hoofdmunt het gewicht weegt, met het onbewerkte doek zoals het aan de tolplichtige markt tussen de vier palen van kooplieden gewaardeerd wordt, voor zover op de markt zou hebben gegolden rechtmatige koninklijke belasting, met het groene erf, zoals het de koningsgetuigen bij hun ziel voorgesteld hebben
    en in goede en slechte jaren voor hals- en voor hoofdlossing mag worden gegeven en vergolden, het allermeeste te geven, of onder de verwanten mag verkrijgen, tot lof en eer van God.

  9. Ther efter hat ma mi biada her D. ti jeldane mit sawentundister haler merc7, thio merc bi threttene scillingum and fiower panningum, bi ther Colinscha wichte, binna riuchta deithingum, an that word, that hi mit there fia jefte muge thine ferde bihwerva, thine8 kos kapia and tha sone thingia, alangne ferde and alder langne ferde, ti mannis liwe and ti landis legere, also lange so thi wind waie, jefta gers gre, jefta thio senne uptie, jefta thio wrald stande.

    Daarna gebood men mij aan te bieden: heer D. te vergelden (vergoeden) met 27½ mark, de mark bij dertien schellingen en vier penningen, bij het Keulse gewicht, binnen de wettelijke termijnen, voor het woord, dat hij met de vermogensgift de vrede mag verwerven, de kus kopen en de verzoening bedingen, altijd en eeuwigdurende vrede, zolang de mens leeft en zolang het land ligt, zolang de wind waait of het gras groeit of de zon opkomt of de wereld staat.

  10. Ther efter hat ma mi biada tolif ethan an tha helgum to suarane, hede hi thine9 slachta unfenzen, as hiane den habbat, that umbe jowa and umbe goed ti sete and ti sone wilde kuma.

    Daarna gebood men mij aan te bieden: twaalf eden op de heiligen te zweren, hadden zij de doodslag ontvangen, als zij gedaan hebben, dat om gaven en om goed, (zij) tot borgtocht en tot verzoening zouden willen komen.

  11. Ther efter hab ic aut ebeden ther ic swigia sculde, jefta swigad ther ic biada10 sculde, so ist minre jogethe scild. Ner that aller maste therma umbe engne fria Fresa yna Asterge iefta yna Westerge a erjowen is, that hat ma mi biada nei this landis wilkere, gode ti lowe and ti erem.

    Daarna: Heb ik iets aangeboden dat ik verzwijgen moest, of verzwegen wat ik moest aanbieden, dan is het door mijn jeugdige schuld, alleen het allermeeste dat men om enige vrije Fries, in Oostergo of Westergo, ooit gegeven heeft, dat gebood men mij aan te bieden, naar de willekeuren van het land, tot lof en eer van God.

  12. And bidde this thruch God and thrug ther milder moder sente Maria willa, that ma mi anderdie and that sceneste undfe and thine11 fiand in alla logum lastrie. Amen.

    En ik vraag, omwille van God en de milde moeder, de heilige Maria, dat men mij antwoordt en het beste ontvangt en de vijand (de duivel) overal belastert. Amen.

Brontekst: Codex Unia, folio 50v (via Apographa, folio 40r-40v).
Transcriptie, vertaling en bewerking: Bouwe Brouwer

1U (Codex Unia): wndada; J (Jus Municipale Frisonum): wonda

2“senista” verbeterd naar “scenista”

3“thingi” op einde regel aangevuld tot “thingia”

4U: scepena; J: unscepena

5U: scepena; J: unscepana

6“unde” aan eind regelaangevuld tot “under”

7Uit J blijkt dat het om zilver gaat.

8“thin” op einde regel aangevuld tot “thine”

9“thin” op einde regel aangevuld tot “thine”

10“biad” op einde regel aangevuld tot “biada”

11“thin” op einde regel aangevuld tot “thine”