Thi freedeed

De vredeseed

  1. Soe i thisse lioden, ther i alheer vnder ede ladeth zyn, wm her N. daedbannede, ende alle da ienne, ther i hana, willeth halda mit festa trouwen ende een fulle ende festen ferde, alanch ende alderlang, ende alsoe langhe soe di wynd fan dae vlkenum wayth, ende ghers groyt, ende baem bloyt, ende dio sonne optyocht, ende dyo wrald steed,

    Dat u met deze lieden, die hier omwille van u ter eedaflegging zijn geroepen vanwege de doodslag op heer N., en met iedereen die u wilt aanklagen, wilt houden een vaste trouw en een volle en vaste vrede, altijd en eeuwig, en al zo lang als de wind van de wolken waait, en het gras groeit, en de boom bloeit, en de zon opkomt, en de wereld bestaat.

  2. Dat i dat ne lete vm mannis rede, om frouwen sponste, ner vm seluis tochta, ner om nene seckum, ther ioe fromia ief scadia moghe.

    Dat u dat niet nalaat op aanraden van een man, door verleiding van een vrouw, noch om eigen gedachten, noch om enige zaak die u sterken of schaden mag.

  3. Thet ioe God alsoe helpe, etc.

    Dat God u dan mag helpen, enz.

Brontekst: Jus Municipale Frisonum (J), fol. 206.
Transcriptie: M. de Haan Hettema, Oude Friesche Wetten, tweede deel, tweede stuk, Leeuwarden: Suringar 1851, p. 304.
Vertaling en bewerking: Bouwe Brouwer