Fon alra fresena fridome1

Van de vrijheid van alle Friezen

  1. Thit was to there stunde
    tha thi kening kerl riuchta bi gunde.
    Tha waster ande there saxinna merik
    liudingerus en hera fele steric.

    Het was in de tijd
    dat koning Karel begon te regeren.
    Toen was er in het Saksische gebied
    Liudingerus, een erg sterke heer.

  2. Hi welde him alsa waldlike
    tha gethan ther hi fon riuchta scolde bi halda tha kening kerlis kairslica2 rike.
    Ac welde hi ma duan
    hi welde tha sterka fresan under sinne tegetha tian.

    Hij wilde met geweld voor zichzelf houden
    de tienden die hij rechtens moest behouden voor het keizerlijke rijk van koning Karel.
    Ook wilde hij meer doen,
    hij wilde de sterke Friezen onder zijn tienden brengen.

  3. Hi bi badit efter alle sine rike
    thet ma hine heta scode koning waldelike.
    tha thi kening kerl thit under stod.
    tornig was him hir umbe si mod.

    Hij gebood in heel zijn rijk
    dat men hem machtige koning zou noemen.
    Toen koning Karel dit vernam,
    was zijn gemoed hier toornig over.

  4. Hi let hit tha fresum tha kundig duan
    hodir hia thene nia kening mith him mith stride welde bi stan.
    Tha fresen gadere komin
    uppa thit bodisclskip se anne god red ge nomin.

    Hij liet toen aan de Friezen vragen
    of zij deze nieuwe koning met hem met strijd wilden weerstaan.
    De Friezen kwamen samen,
    op deze boodschap, hebben ze een goed besluit genomen.

  5. Thi fresa fele sterka
    hi forim tha and tha saxinna merka.
    Tha sassiska heran thit for nomin
    up tha felda ia fresum to ionis komin.

    De erg sterke Friezen,
    gingen toen naar de Saksische gebieden.
    Toen de Saksische heren dit vernamen,
    kwamen zij op het veld de Friezen tegemoet.

  6. Tha fugtin se alsa grimlike3
    of slogma tha saxum bethe thene erma and thene rika.
    Thag to tha lesta.
    feng ma of tha saxum heran and ridderan tha besta4.

    Toen vochten ze zo grimmig,
    men slachtte de Saksen af, zowel de arme als de rijke.
    Maar op het laatst,
    ving men van de Saksen de beste heren en ridders.

  7. Iha5 band ma6 alsa sere
    mith ene sterka mere.
    Ia latten se tha waldelike
    alder iha7 thene kening kerl ur nomin ande sine rike

    Men bond hen stevig vast
    met een sterk touw.
    Ze leidden hen toen met geweld,
    naar waar zij vernamen dat koning Karel in zijn rijk was.

  8. tha8 hi thet for nom9
    thet him thi saxinna hera alle bundin10 kom.
    wel was him ande sine hei
    thi bad tha stulta fresa godne dei.

    Toen hij dit vernam,
    dat de Saksische heren allen gebonden tot hem kwamen,
    was hij wel te moede,
    hij wenste de koene Friezen goedendag.

  9. Hi nom se tha ande palas sin
    hi scanctum bethe mede ande win.
    tha fresan forin utes koningis11 howe
    to iher londe iha weder kom mith halike lowe.

    Hij nam ze toen binnen in zijn paleis,
    hij schonk hun zowel mede als wijn.
    De Friezen verlieten het hof van de koning,
    naar hun land kwamen zij terug met hoge lof.

  10. Aldus dus heb hi ur sten
    hu ta sterka fresa his wit thene saxa tha for gen.

    Aldus hebben jullie begrepen
    hoe het de sterke Friezen toen tegen de Saksen is vergaan.

  11. Thit sce12 ther na to ener stunde
    thet ta romera heran with thene kening kerl strida13 bi gunden
    stultlike weldin iha
    thene tins bi halda tha keninglika rike.

    Dit geschiedde daarna op een tijd,
    dat de Romeinse heren tegen koning Karel begonnen te strijden.
    Hoogmoedig wilden zij
    de heffing onthouden aan het koninklijke rijk.

  12. thi kening thit serlike14
    kundegia let alle sine keningrike.
    Iha komin alle to samene
    ther werin ande sine rike sibbe ande framede.

    De koning liet dit ernstig
    verkondigen in heel zijn koninkrijk.
    Zij kwamen allen tezamen,
    die waren in zijn rijk, verwanten en vreemden.

  13. Tha fresan thit mere for nomin
    to thes keningis howe une lathadis se ther komin.
    Iha werin ther nette ande god
    wand iha drogin enir stultere lauwa mod.

    Toen de Friezen deze mare vernamen,
    kwamen zij ongevraagd naar het hof van de koning.
    Zij waren daar nuttig en waardevol,
    want zij droegen de moed van een trotse leeuwin.

  14. Iha sprekin ther to fara tha keningge wigandlike.
    Iha welde allena fiugta witha romera heran fore thet kairslike rike.
    Iha nomin tha scerpa suerd and ihera honda
    iha gegin to fara there burig stonda.

    Zij spraken daar strijdbaar voor de koning,
    zij wilden alleen vechten tegen de Romeinse heren voor het keizerlijke rijk.
    Zij namen het scherpe zwaard in hun handen,
    zij gingen voor de burcht staan.

  15. Tha heran binna there burig thit ge segin
    uppa thene feld ion tha fresan to stride tha tegin.
    En ordil warth ther up ge hewin.
    monig diore wigand warth nither tha there ge slagin.

    Toen de heren binnen de burcht dit zagen,
    togen zij naar het veld om tegen de Friezen te strijden.
    Een oordeel werd daar aangeheven,
    menig waardevolle strijder werd daar neergeslagen.

  16. tha to there stunde
    thi fresa hastelike on tha heran fiugta15 bi gunde.
    serlike tha heran umbe tha segin.
    alle balde se to there burg flegin.

    Toen op die tijd,
    begonnen de Friezen haastig tegen de heren te vechten.
    Pijnlijk zagen de heren om zich heen,
    allen vluchtten zij snel naar de burcht.

  17. thi fresa folgade mith un tuiuilika sinne.
    hu hi tha burg kreftlike wnne.
    thag uppa thet leste
    wnnin iha tha burg and heran tha besta.

    De Friezen volgden met vastberaden zin,
    om de burcht met kracht te winnen.
    Maar op het laatst,
    wonnen zij de burcht en de besten van de heren.

  18. tha porta gundtma bi sluta
    thi kening kerl mith sine folke waster abuta.
    Iha fundent and ihera16 rede
    iha welde tha kening kerle iowa bethe burg ande liude.

    De poort ging men sluiten,
    koning Karel met zijn volk was daar buiten.
    Zij vonden het in hun rede,
    dat zij wilden koning Karel geven zowel burcht als lieden.

  19. thi kening thogte ande sine mode
    hu hi tha stulta fresa thisse waldelika deda lania scolde mith eniga gode.
    hi iof him mitha allere arista
    iefta17 tha masta.

    De koning dacht bij zichzelf
    hoe hij de koene Friezen voor deze machtige daden zou belonen met enig goed.
    Hij gaf hun met de allereerste
    giften het meeste.

  20. tuintech merka fon brondrada golde
    ther thi fresa iera hec tha kairscipe to tegetha iowa scolde.
    thiu iefte ther hi hede tha fresum ge dan
    thiu moste emmer and emmer mare velika stan.

    Twintig marken aan vuurrood goud,
    die de Friezen jaarlijks de keizer als heffing zouden geven.
    De gift die hij de Friezen had gedaan,
    die moest immer en immermeer voor eeuwig bestaan.

  21. ther hi ta bad kairslike
    thet se ne scolde nen hera thuwingga waldelike.
    hit ne were thet iha bi iera goda willa welde thet dua
    thet se anne hera wolde und fa.

    Daarbij gebood hij keizerlijk
    dat geen heer hen met geweld zou bedwingen.
    Tenzij ze dat uit hun vrije wil wilden doen,
    dat ze een heer wilden aannemen.

  22. thag wenik ande mine sinne
    thet hia bi willa angne hera ge winne.18
    nowet19 allena tha keningge and thisse bode nogade
    thes heliga pawis gregorius weld hi hir to fogade.

    Maar ik betwijfel
    dat zij uit eigen wil enige heer zouden aanvaarden.
    Niet alleen de koning en zijn gebod waren voldoende,
    het gezag van de heilige paus Gregorius voegde hij hieraan toe.

  23. hi bed hit ita pawis tha
    thet hi tha fresan mitha gastelika riuchte welde bi fa.
    hewelike alle hi to bonne se dede
    ther tha fresum to brogte enige nede.

    Hij verzocht toen de paus
    dat hij de Friezen onder het geestelijk recht wilde brengen.
    Voor eeuwig deed hij iedereen in de ban
    die aan de Friezen enige nood brachten.

  24. Alder bi bad hit thi kening kerl opinbere
    thet fresan iera hec nige redian him kere.
    tha kairslika crona hi uppa ihera hawid sette
    alder umbe hi se scera lette.

    Aldaar gebood koning Karel in het openbaar
    de Friezen zich jaarlijks nieuwe raadgevers te kiezen.
    De keizerlijke kroon zette hij op hun hoofd,
    daarom liet hij hen scheren.

  25. thag ief se thet ne wolde nowet dua
    ut mostin se him ihera her leta frilike waxa.
    thet hit alle liude magte tha sian
    thet hi se fri hede ge dan.

    Maar als ze dat niet wilden doen,
    dan moesten ze hun haar vrijelijk laten groeien.
    Opdat iedereen het moge zien,
    dat hij hen vrij had gemaakt.

  26. hi bi bad hit him tha keninglike
    alle thi fresa ther were sterik and rike.
    thet iha anne slag and ihera witta hals scolde him und fa
    ther efter moste hi ridder biliwa.

    Hij gebood het hun toen koninklijk,
    alle Friezen die sterk en rijk waren,
    dat zij een slag op hun witte hals van hem zouden ontvangen.
    Daarna moest hij ridder blijven.

  27. Wepin scolde hi ther efter20 drega alle scone
    and sine scelde moste hi melia tha kenlika crona.
    thet hi thissa iefta tha fresum hede evelike dan
    ther hi keningan21 and hertigan to witscipe up nom and ondris monege halike man.

    Wapen zou hij daarna dragen, een hele mooie,
    op zijn schild moest hij schilderen de koninklijke kroon.
    Dat hij deze gift aan de Friezen voor eeuwig had gedaan,
    daartoe nam hij koningen en hertogen als getuige en menig ander groot man.

  28. thach to lesta
    hu hit tha efterkumanda evelike wiste.
    Ande tha brewm hit ma bi scref
    fon tha ieftum ther abuta nowet ur ietin bi lef.

    Maar op het laatst,
    opdat de nakomelingen het voor eeuwig zouden weten,
    beschreef men het in de brieven,
    van de giften, daar buiten niets vergeten bleef.

  29. thet22 insigil thet was fon tha brondrada golde
    hu hit alle liude wiste thet thius ief ewelike stonda scolde.
    thisse bref ma tha fri fresa iof and sine hond
    mith dole and mith harum23 hi wider for and sine ain frilike lond.

    Het zegel, dat was van vuurrood goud,
    opdat iedereen zou weten dat deze gift voor eeuwig stand zou houden.
    Deze brief stelde men de vrije Fries ter hand,
    met geschenk en met eer ging hij weer naar zijn eigen vrije land.

  30. Aldus mugin hit alle liude for stan
    thet thi kening kerl thene fresa umbe thet kreftlike strid fri hewet ge dan.

    Aldus moge iedereen het begrijpen
    dat koning Karel de Friezen vanwege de krachtige strijd vrij heeft gemaakt.

Bronteksten: Eerste Hunsingoër Handschrift (H1/Ms. Wicht), p. 127-132 en Tweede Hunsingoër Handschrift (H2/Ms. Scaliger), p. 66-71.
Transcriptie, vertaling en bewerking: Bouwe Brouwer

1De titel “Fon alra fresena fridome” komt niet uit de Hunsingoër handschriften, maar is later bedacht.

2H1: kairska; H2: kairslica

3H1: grimlike; H2: grimlik

4H1: lesta; H2: besta

5H1: hia; H2: iha

6“ma” ontbreekt in H1

7H1: hia; H2: iha

8H1: tha; H2: tho

9H1: nom; H2: nomen

10H1: bunden; H2: bundin

11H1: koningis; H2: konis

12H1: ske; H2: sce

13In H2 ontbreekt het woord “stride”, maar is wel ruimte voor een woord leeg gelaten.

14H1: serelike; H2: serlike

15H1: fugta; H2: fiugta

16H1: hiara; H2: ihera

17H1: ieftha; H2: iefta

18In H1 ontbreekt de hele regel

19H1: nouet; H2: nowet

20H1: efter; H2: effter

21H1: keningan; H2: kenigan

22H1: the; H2: thet

23H1: erum; H2: harum