Ambtseed van de kerkvoogd

Ho dat ma da foeghden den eed stowiet.

Hoe men de voogden de eed staaft.

  1. Dat y jenna godis huus hold ende enstich ze and jowe godis huus lick jour aina gode rede ande jerne alder to helpe dat dat godis huus werde also tayed ende temmeret in da howe ende in da hoffwerum, inda yrnese, inda eke inda dorum, ande da thacke in da bokum, in da stolum, in da garum1, in da alterlidsenen2, in da tzelkum, in da corporalem, in da screynen, in da byldum ende in alla seckum deer da presteren ty da godis huze ende tyda godis tienste bihoef ze ende naet unberra moghen ende des godis huze guede jerna helpe to wennenne deer hya dyna godis tianste eder ende lat mede fordrie.

    Dat u uw godshuis toegedaan en tot voordeel zult zijn en uw godshuis gelijk uw eigen goed raad zult geven en graag daar zult helpen, zodat het godshuis zodanig wordt bedekt en betimmerd in het kerkhof, in de kerkhofsomheining, in het ijzerwerk, in het eikenhout, in de deuren, in de dakbedekking, in de boeken, in de stola’s, in de gewaden, in de altaardoeken, in de kelken, in de corporalen3, in de schrijnen4, in de beelden5, en in alle zaken waar de priesters voor het godshuis en voor de godsdienst behoefte aan hebben en die ze niet kunnen ontberen, en het goed van het godshuis graag zult helpen te verkrijgen, waarmee de godsdienst vroeg en laat wordt bevorderd.

  2. And wha so des godis huse aeck schieldich ze in bokengem, in butter scette in waxscette in menra scilden in mara schielden jerne in monie ende mit riuchte inwenne jeff y moghe ende in da riuchte mit clage also fiir brenghe so y om jo6 ayne howe dwaen wolde.

    En wie ook aan het godshuis iets schuldig zou zijn in legaten, in boterschatting, in gewasschatting, in kleinere schulden, in grotere schulden, dat u graag met vermaningen en met recht zult inwinnen, naar uw beste kunnen, en in rechte met klacht even ver zou brengen, zoals u dat om uw eigen bezit zou doen.

  3. Dat joe god also helpe ende dat hellighe ewangelium, etc.

    Dat God u mag helpen en het heilig evangelie, enz.

Brontekst: Codex Unia, folio 154r (via Apographa, folio 42v).
Transcriptie, vertaling en bewerking: Bouwe Brouwer

1J: alterum (altaren)

2Het is onduidelijk wat er in het afschrift (apograaf) van Franciscus Junius staat na “alterlid”, alhoewel het woord twee keer voorkomt, één keer in de gewone tekst en één keer in een doorgehaalde verschrijving.
In het Jus Municipale Frisonum staat in de overeenkomende tekst Thi fogheteed “alterliden” (W.J. Buma & W. Ebel, Westerlauwerssches Recht I, Göttingen: Vandenhoeck & Ruprecht 1977, p. 636-637).
In het Freeska Landriucht (D/Oude druk) wordt in het Zeendrecht de ambtseed van de kerkvoogd aangehaald; op die plek wordt “alterleckenen” gebruikt (p. 104).
Volgens Van Helten zou de juiste schrijfwijze “alterlidsenen” moeten zijn. (W.L. van Helten, Zur lexicologie des altwestfriesischen, Amsterdam: Johannes Müller 1908, p. 60).

3Het corporale is een wit linnen doek waarop tijdens de mis de gaven van brood en wijn worden geplaatst.

4Ontbreekt in J.

5Ontbreekt in J.

6In het afschrift staat: “no”.