Willem Kloos

Sonnet II

Zooals daar ginds, aan stille blauwe lucht,
    Zilveren-zacht, de half-ontloken maan
Bloeit als een vreemde bloesem zonder vrucht,
    Wier bleeke bladen aan de kim vergaan,

Zóó zag ik eens, in wonder-zoet genucht,
    Uw half-verhulde beelt’nis voor mij staan, —
Dan, met een zachten glimlach en een zucht,
    Voor mijn verwonderde oogen ondergaan.

Ik heb u lief, als droomen in den nacht,
    Die, na een eind’loos heil van éénen stond,
        Bij de eerste schemering voor immer vloôn:

Als morgen-rood en bleeke sterren-pracht,
    Iets liefs, dat men verloor en niet meer vond,
        Als alles, wat héél ver is en héél schoon.

Uit: Verzen (1894)