Het comet een scip geladen
Hent aen dat hoochste boort;
Maria
hout dat roeder,
Die enghel stuurt dat voort.
Maria, godes moeder,
Gelaevet moetstu sijn!
Wi waren al
verlaeren,
En dedet u lieve kindekijn.
Maria, godes moeder,
Gelaevet moetstu sijn,
Verweende
coninginne,
Der enghelen aenneschijn.
Maria, godes moeder,
Woe is u lof so breit!
Ten can gheen
man bescriven
U grote eerweerdicheit.
In eenre stilre wagen
Comet ons dat scip aen lant;
Het
brenget ons rike gaven,
Een soon is ons gesant.
Het leget in eenre cribben
Dat lieve cleine kint,
Met sinen
verweenden ribben
In snoden doekerkijn.
Het leget in eenre wiegen
Dat lieve kindekijn;
Het luchtet
als een spiegel:
Gelovet moet het sijn.
Mocht ic dat kindekijn cussen
Voor sinen rodermont,
Des
machte mi wal gelusten:
Van sunden worde ic gesont.