Denkend aan Holland
zie ik breede rivieren
traag door
oneindig
laagland gaan,
rijen ondenkbaar
ijle populieren
als
hooge pluimen
aan den einder staan;
en in de geweldige
ruimte
verzonken
de boerderijen
verspreid door het land,
boomgroepen,
dorpen,
geknotte torens,
kerken en olmen
in een grootsch
verband.
De lucht hangt er laag
en de zon wordt er langzaam
in
grijze veelkleurige
dampen gesmoord,
en in alle gewesten
wordt
de stem van het water
met zijn eeuwige rampen
gevreesd en
gehoord.
Uit: Verzamelde Gedichten (1938)